Boedapest ademt de sfeer van Parijs in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Een negentiende-eeuwse stad met brede boulevards waar nog niet zo lang een ontdooiende en bruisende wind waait: die van het door een piepjonge rechtsstaat gecontroleerd kapitalisme. Hongarije is decennia geïsoleerd geweest van de West-Europese cultuur waaraan in elk geval Boedapest schatplichtig is. En de taal is een extra laag isolatiemateriaal. Ik kan er geen touw aan vastknopen.
Ik werd dan ook niet gehinderd door enige kennis toen ik de koele zalen betrad van Mücsarnok (De Kunsthal) voor de tentoonstelling A müvészet él! (Art lives!). Naar bleek betrof de tentoonstelling een overzicht van het belangrijkste werk van Tamás Körösényi (1953 – 2010), en was ik bij het laatste werk begonnen. Met alleen wat rudimentaire informatie in het Hongaars -dat ik dus niet beheers- is de tentoonstelling moeilijk te doorgronden. Abstract, kleurrijk werk, mooi gepresenteerd in klassieke museumzalen. Het begint (althans voor mij) met een soort geheimschrift gebaseerd op Chinese karakters, en loopt van gedriedimensioneerde vlakken via grote puzzelstukken en gecompliceerde mannetjes op wieltjes naar ingepakte Giacometti-achtige beelden en klassieke torso’s. Ik was van 2010 teruggegaan naar 1975 en begreep er geen barst van. Zie mijn fotoverslag onderaan.
De sfeer was die van een net opgeleverde Nederlandse nieuwbouwwijk uit de zestiger jaren: veel primaire kleuren, helder licht, mooie, friswitte ruimtes, alles is nieuw, maar geen mens te bekennen want iedereen is aan het werk of op school.
Bij thuiskomst ben ik gaan googelen naar Tamás, en dat leverde in eerste instantie niet veel feitelijks op. Ook hier is het Hongaars een barièrre, en ik vermoed ook de gesloten recente historie van het land. Met name een naar het Engels vertaald, uitstekend artikel van Ildikó Nagy op Hungarian Review zet de deur naar de wereld van Tamás voor mij op een kier. Hij bleek bij leven een belangrijk stimulator van moderne kunst in Hongarije, na verschillende kunstopleidingen in Boedapest en Wenen (in de tachtiger jaren, dus in het toengeheten “Westen”). Over eventuele connecties met het zwaar belaste politieke verleden van Hongarije geen woord, terwijl mij dat zo interessant lijkt. Wel opvallend is dat de puzzelstukken volgens Ildikó verwijzen naar patronen van militaire camouflage. En daar gaat mij plots een groot licht op. Door sluiers toegedekte Giacometti’s? Camouflage? Figuren die een schimmenspel spelen van ingewikkelde poses? Geheimschrift? Dit werk speelt verstoppertje! En typeert zo, mogelijk onbedoeld, het voorbije tijdperk van Hongarije waar zich verstoppen een tweede natuur moest zijn.
Terwijl het Sziget muziekfestival Boedapest op de kaart zet, en daarbij ook allerlei kunstinitiatieven laat meedeinen op de uptime beats, leidt het recente kunstverleden een kwijnend bestaan in een prachtige, klassieke kunsthal. Een mooie zwanenmeerdood. Het leven gaat door.
Ik vond het een leuk artikel, hoewel Hongarije niet hermetisch afgesloten was van het westen. Doordat Hongarije in 56 een soort vrijheid uitgevochten heeft, hadden de kunstenaars meer aansluiting tot de Westerse kunst. Ik heb mijn afstudeerscriptie over de overgang van modernisme naar het postmodernisme in de Hongaarse kunst van eind jaren 60 begin jaren 70 geschreven, en ik moet zeggen, dat er al goede kunst aanwezig was. Alleen, moderne kunst was toen in ondergedoken plaatsen, waar het ook hoorde. Zodra je die in een steriele museale omgeving plaatst, verliest die zijn kracht.
Maar ik kan je “frustratie” begrijpen dat je in Hongarije nauwelijks uit de voeten kunt wegens de taal. Tja, dat blijft een struikelblok.